Metanoia

over psychiatrie, psychotherapie en bevrijding

Jan Foudraine

ISBN: 978-90-77228-25-8
NUR: 728
Prijs: € 24,90
Uitvoering: paperback
Formaat: 125 x 200 mm
Omvang: 208 pagina’s
 

De centrale vraag in Metanoia is: ‘Wat is de werkelijke identiteit van de mens?’ Onze zogenaamde ‘identiteit’ blijkt volgens Jan Foudraine (1929-2016) geheel anders te zijn dan in de huidige psychiatrie en psychologie wordt aangenomen. Het antwoord op de fundamentele vraag: ‘Wie of wat ben ik?’ zal zich pas openbaren als al het zoeken uit de mens verwijderd is. Dan houdt innerlijke tijd op te bestaan en is er een vervloeien in het tijdloze nu.

Ook de vraag ‘Wie is van hout?’ ofwel: ‘Wie is er nu eigenlijk krankzinnig?’ keert in dit boek terug. Deze stelde hij al in zijn bekende boek (uit 1971) met diezelfde vraag als titel. Hierin bekritiseerde hij fel het medisch-ziektekundige model in de psychiatrie en werd hierdoor de Nederlandse grondlegger van de antipsychiatrie. Alleen al in ons land werden er meer dan 200.000 exemplaren van Wie is van hout verkocht.
Het antwoord dat Metanoia geeft is onverwacht en schokkend. Metanoia is een meesterlijke, kernachtige en verrassende samenvatting van een zoektocht.

‘Foudraine’s lijn voert naar een nieuw paradigma van de persoonlijkheid. Vertrekpunt: Laings woord “metanoia”. Foudraine geeft, onder andere met verwijzingen naar Parsons en zijn concept “awakened life”, aan, wat hij hieronder verstaat. Hiermee verdwijnt zijn geloof in “het ik”/ “de persoon” als afzonderlijke identiteit! (…) Het boek gaat in tegen de huidige ontwikkeling in de psychiatrie: DSM-classificatie, kortlopende behandelingen, medicatie; en tegen “spiritualisme” (goeroes).’
Drs. J.P. Bringman, recensie op bol.com

Uit het boek:

Voor het hoofdthema van dit boek: de innerlijke revolutie die een mens kan doen realiseren dat hij helemaal niet in bewustzijn hoeft te groeien, maar dat hij Bewustzijn is – ‘Dat’ wat nooit geboren is en ook nooit kan sterven – bestaat de laatste tijd een groeiende belangstelling. Het is de mystieke definitie van het religieuze. Die belangstelling breekt ook door in de psychologie en de psychotherapie. Weliswaar wordt daar nog altijd gesproken over ‘persoonlijkheidsstoornissen’, het lijden aan de persoonlijkheid als het geheel van interpersoonlijke relaties, maar de vraag wordt toch steeds duidelijker gesteld: Bestaat die ‘persoonlijkheid’ eigenlijk wel? Is in de diepste zin het lijden van ieder mens niet juist het koppige geloof in die persoonlijkheid? Het is immers op de basis van dat geloof dat men die persoonlijkheid (of individualiteit) beter en soepeler wil laten functioneren.

Maar als de persoonlijkheid niet bestaat, bestaat dan het verschijnsel ‘relatie’, als het samenzijn van twee ‘personen’, eigenlijk wel? Of zijn dan alle, wel of niet dramatische energie-explosies die we ‘gevoelsconflicten’ noemen gewoon niets anders dan knaleffecten in het ruimteloze, tijdloze Niets als dragende grond en Bron waaruit alle vormen (en namen) oprijzen, om dan weer in dat Niets te verdwijnen? Is het menselijke relatieleven dan inderdaad niets anders dan ‘much ado about nothing’ of, zoals Shakespeare – sommigen beweren dat hij zelf-gerealiseerd was! – het eens scherper formuleerde: ‘A tale told by an idiot, full of fury and noise, signifying nothing?’

Kan een mens verliefd zijn op dat Niets, een grenzeloze oceaan van niet-iets die ook de volheid is van vreugde zonder oorzaak?

‘Geloven in God’ is een al te menselijk, al te begrijpelijk maar wel armoedig substituut voor zo’n verwerkelijking. ‘Geloof je in de zon?’ heeft als vraag geen enkele betekenis voor een mens die, na verwerkelijking, weet dat hij de zon is.